Paul Aron & Laurence Brogniez

‘Zone Canal’: 
Schrijvers van de stad en de stad van de schrijvers

Als Laurence Brogniez en Paul Aron het over Brussel hebben, komen ze al snel met een citaat, een auteur, een boek ... Dat is niet verwonderlijk: ze doceren immers allebei literatuur aan de ULB (Paul is ondertussen met pensioen). En ze koesteren een grote voorliefde voor de Franstalige literatuur uit België. Samen met het duo gaan we op pad om een paar wijken ten noorden van het kanaal te verkennen. ‘Zone Canal’, het boek dat ze uitgaven in samenwerking met Editions de l'Université de Bruxelles, is nooit ver weg. Maar laten we eerst even kort kennismaken.

Laurence Brogniez “Ik woon in Schaarbeek en Paul in Sint-Gillis. We hadden ons al verdiept in de identiteit van Brussel voor een multidisciplinaire studie die muziek, sociologie, geografie, architectuur en literatuur combineerde. Dit werk is daar een natuurlijk verlengstuk van.”

Het formaat is duidelijk origineel.

Paul Aron “Zelfs in Parijs, toch de kunstzinnige stad bij uitstek, vind je dit soort gids niet, met een stadswandeling op basis van literatuur. Ons uitgangspunt waren de teksten over de wijken langs het kanaal. We waren geïnteresseerd in auteurs die in hun werk kijken naar aspecten die gewone wandelaars waarschijnlijk niet eens opmerken. Wat ons vooral boeide, was de verankering van het kanaal in hun verbeeldingswereld, veel meer dan geografische of politieke elementen, zoals de grenzen van de gemeenten.”

Brussel is dus een inspirerend onderwerp om over te schrijven.

Laurence “Ja en neen. Van Belgische auteurs wordt vaak gezegd dat ze voor hun verhalen graag een buitenlandse setting kiezen. Maar bij nader inzien blijkt ook het omgekeerde. Brusselaars die hun stad in de kijker willen zetten in hun werk, doen dat fantastisch goed. Kijk maar naar Schuiten en Peeters die Brussel een grote en centrale rol toebedelen in hun oeuvre.”
 

Historiquement ce canal a une raison d’être, il a servi au siècle dernier de pôle d’industrialisation, drainant dans son sillon des milliers de paysans, surtout flamands, vers cet eldorado capitaliste. Puis les années ont passé, les guerres, le mariage de Mlle Beulemans, l’Expo 58, l’arrivée d’autres paysans venant d’Anatolie ou du Mali et la fin de Molenbeek champion. Objectivement donc, aucun de ces éléments ne peut expliquer pourquoi les clones du Travolta des années Saturday Night Fever (genre portefeuille qui cache le nombril), les buveurs de tango, les fumeurs de Belga, les fans de Jean-Claude Van Damme ou les éleveurs de pitbulls en survêt’ Adidas sont tous au nord. (...) 
Pourtant ici, tout le monde sait qu’on est d’un côté du canal ou de l’autre. 

Pascale Fonteneau, 
C’est quoi la vie ?, 2001

Over de grens

Het hoofdpersonage in ‘C’est quoi la vie?’ (Brussel. Du noir dans la blanche) van Pascale Fonteneau vestigt zich uit liefde aan de verkeerde kant van het kanaal, een voor haar totaal onbekend terrein waar ze de grootste moeite heeft om zich te integreren en waar ze maar geen grip op krijgt. Haar perceptie wordt beïnvloed door vooroordelen en clichés over de “noordelijke bewoners” zoals die leven bij hun “zuidelijke” stadsgenoten.

Van noord naar zuid

De familie van Neel Doff (1858-1942) woonde in Molenbeek, aan de Ninoofsesteenweg. In Jours de famine et de détresse (Dagen van honger en ellende) vertelt de Brusselse schrijfster van Nederlandse oorsprong die je zou kunnen beschouwen als een plaatselijke Zola over haar eerste job. Dat was in een vilthoedenfabriek waar wol bewerkt werd. Het is een van de zeldzame overblijvende getuigenissen van binnenuit over het leven in de lokale arbeidersklasse.

Cultuurtempels 

Van 1885 tot 1889 werden de nieuwe werkplaatsen van de raffinaderij van Plan K gebouwd. De plek loont de moeite als getuige van het rijke industriële verleden dat de buurt kenmerkt. In 1958 staakte de raffinaderij haar industriële activiteiten; vandaag herbergt het gebouw, net zoals nogal wat andere leegstaande panden in de buurt, een culturele activiteit.

In 1979 nam het hedendaagse dansgezelschap van Frédéric Flamand er zijn intrek. Al snel werd deze polyvalente plek ook een place-to-be voor de Brusselse underground. Ze droeg ook buiten de landsgrenzen bij tot de reputatie van Brussel als referentie in de alternatieve muziekscene. Op 16 oktober 1979 vond er een multimedia-event plaats dat een optreden van de schrijver William S. Burroughs combineerde met concerten van Joy Division en Cabaret Voltaire. Er zouden nog andere groepen volgen – Echo and the Bunnymen, Birthday Party, Human League, A Certain Ratio, Front 242, Eyeless in Gaza, Section 25 – die mensen van buiten de buurt aantrokken. Dat effende het pad en moedigde andere culturele spelers aan om neer te strijken in dit stuk van Brussel (denk aan organisatoren van feestjes en concerten, liefhebbers van veel ruimte met een ongepolijst karakter of artiesten op zoek naar goedkope ateliers).

Vandaag heet deze plek La Raffinerie en is er de Brusselse afdeling van het enige choreografische centrum in de Franse Gemeenschap ondergebracht.
 

Le travail consistait à tremper dans l’eau vitriolée de longs bonnets en laine, et à les enrouler en les frottant sur une tablette attenante aux bacs. On répétait l’opération jusqu’à ce que les bonnets fussent assez rétrécis pour en façonner des chapeaux de feutre. On suait abominablement à cette besogne, et, par cet hiver glacé, presque toutes toussaient. L’eau était très chaude, l’acide corrosif : mes ongles ramollirent en quelques heures, et se cassèrent, en laissant dépasser un gros bourrelet de chair au bout de chaque doigt. À l’heure du déjeuner, mes mains étaient si gonflées et si douloureuses que je ne pus tenir ma tartine. 

Neel Doff, Jours de famine et de détresse, 1911 
 

Er stond nog een opmerkelijk gebouw aan de Steenkoolkaai: het Geografisch Instituut van Brussel. Dat werd in 1880 afgebroken en herbergde een drukkerij, een wetenschapsmuseum met opgezette dieren, zeldzame gesteenten, een natuur- en scheikundekabinet, etnografische collecties, …

De dichter Iwan Gilkin (1858-1924) ging er als kind vaak naartoe met zijn vader: het instituut drukte zijn stempel op de verbeelding van de poëet die er met veel gevoel naar verwijst in zijn Mémoires inachevés. Zo was hij in het bijzonder onder de indruk van de “teratologische collectie” waarin, pot na pot, afzichtelijke en bizarre menselijke foetussen elkaar opvolgden. Een daarvan had, als een monster weggelopen uit een nachtmerrie, een enorme mond met twee walrustanden die tot op zijn borst hingen; een andere had een gigantisch oog in het midden van zijn voorhoofd, als een cycloop.” (Mémoires inachevés : une enfance et une jeunesse bruxelloises : 1858-1878).

Het kanaal zien/beschrijven

In Misères (1893), haar bundel naturalistische verhalen die zich afspelen in Brussel, schetst schrijfster Marguerite Van de Wiele (1851-1947) het portret van een melancholische vrijgezel die zijn spleen meesleept naar de begijnhofwijk waar hij zich terugtrekt uit de wereld.

Zoals de Vlaamse Brusselse schrijver Kamiel Vanhole opmerkt, “vertelt een kanaal alleen maar over water dat altijd even zwaar lijkt. Het smerig smotsig waterken. Niets duwt het verder. Kanalen zijn trage snelwegen die fabrieken verbinden met fabrieken. Rook binden met roet.” (Bellevue/schoonzicht, 1997). Zoveel somberte is literair aantrekkelijk. Je kunt je moeilijk een detectiveverhaal in Brussel voorstellen zonder dat de kilte van het kanaal er een rol zou in spelen.

 

Dans ce coin du vieux Bruxelles, si actif, si laborieux, remuant comme un intérieur de ruche toute la semaine, les jours de fête ont une physionomie spéciale : ce silence recueilli et solennel des dimanches d’atelier où l’outil oublié sur l’établi, la machine à vapeur immobile, étendant ses longs bras d’un air d’apaisement, la cloche muette, les sièges désertés révèlent que le travail à peine interrompu sera bientôt repris, que ce n’est qu’une trêve passagère pour les hommes ainsi que pour les choses. 

Marguerite Van de Wiele, Seul !, 1893
 

Literatuur ondanks alles

Molenbeek en de ‘Kanaalzone’ behoren waarschijnlijk tot de minst ‘literaire’ zones van onze hoofdstad. Tegelijk dient de buurt als ‘cultureel kruispunt’, een rijke bron van inspiratie die stilaan erkenning krijgt, niet in het minst dankzij het internationale succes van een film als Les Barons van Nabil Ben Yadir uit 2009.

Verschillende schrijvers zijn in Molenbeek geboren, maar bleven er niet wonen of wilden niet schrijven over hun geboorteplaats. Dat geldt bijvoorbeeld voor Eugène Demolder, wiens ouders een tapijtfabriek bezaten aan de Henegouwenkaai. Of voor Jean Muno die geboren werd aan de Jean Dubrucqlaan 32, waar zijn ouders woonden – schrijver Constant Burniaux en kinderboekenschrijfster Jeanne Taillieu. En voor journaliste Hélène Burniaux (die geen familie is van bovengenoemde) en journalist Louis Quiévreux, die voor La Dernière Heure werkt en verschillende werken over Brussel op zijn naam heeft staan (waaronder de Dictionnaire du dialecte bruxellois uit 1951). Dichter Pierre Bourgeois woonde tijdens het interbellum vele jaren aan de Leopold II-laan.

Aan Nederlandstalige kant haalt de hedendaagse schrijver Pierre Platteau in zijn boeken vaak herinneringen op aan de gemeente die hij als thuishaven koos. Dat doet hij onder andere in School nummer 1 (1994) en Rue Bonnevie (2002), grotendeels autobiografische verhalen die zich afspelen in de buurt van het gemeentehuis. Tot zijn theaterwerk behoort De Grote Fabriek, gespeeld door het Mechels Miniatuur Theater en gebaseerd op de echte fabrieksgeschiedenis in Molenbeek (1985).

Meer recent wijdde Stefan Hertmans een kortverhaal aan Molenbeek: Antigone à Molenbeek (2019) dat door Guy Cassiers verwerkt werd tot een toneelstuk (2022). Deze monoloog vertelt de strijd van Nouria die rechten studeert aan de ULB om het stoffelijk overschot van haar broer, die omkwam bij een zelfmoordaanslag in het buitenland, terug te krijgen zodat hij een fatsoenlijke begrafenis kan krijgen.

Molenbeek heeft ook zijn plaats in de in het Arabisch geschreven literatuur. Dat is een complex lappendeken van werk afkomstig van Belgische en Brusselse schrijvers met een migratieachtergrond, maar ook van auteurs die in Brussel wonen of Brussel bezoeken en die in het Arabisch over Molenbeek schrijven. Dankzij mensen als Taha Adnan, een schrijver die een aantal literaire salons en openbare lezingen in de hoofdstad organiseert, vindt deze literatuur zijn weg naar het publiek. Zo geven twee werken die vertaald werden in het Frans en onder zijn leiding geregisseerd werden – Bruxelles, la marocaine (2015) en Ceci n'est pas une valise (2017) – inzicht in deze productie die grotendeels onbekend is bij anderstalige lezers. Ook zij is een bijdrage aan de hedendaagse Belgische literatuur vanuit een meer multicultureel perspectief. 

De eerste bundel bevat fragmenten uit de eerste Arabische roman die zich volgens Adnan in Brussel afspeelt: Pure éternité (Abadiyya khâlisa) van Allal Bourqia. Hij vertelt het introspectieve verhaal van een eenzame man die door de hoofdstad dwaalt, waar hij personages en geesten uit zijn verleden in Tanger tegenkomt. Een van hen is zijn vader.

Bruxelles est une ville à mon image, en panne comme moi, ébréchée, une scène pareille au canal où il ne se passe rien. Une ville repliée sur elle-même, comme une femme sans prétention. Mais c’est la ville qui abrite la mélancolie des étrangers tels que moi. 
Le sentiment de sécurité qui y règne, je l’ai regretté chaque fois que je m’en suis éloigné. 

Allal Bourqia, Pure éternité, 2009